de Antifascist

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de Antifascist door Leo Braat, uiterlijk 1936 / 1966

 

Het beeld is een monument voor  Willem Kraan, een van de initiatiefnemers van de Februari-staking in 1941.

Hij werd gefusilleerd in 1942.

 

 

             

 

Collectie RKD Den Haag

 

De buste is geen portret van Willem Kraan. Braat heeft het beeld april 1936 al geëxposeerd en in augustus dat jaar tentoongesteld op de expositie De Olympiade Onder Dictatuur (D.O.O.D.).

 

 

 

Antifascist en Spanjestrijder

 

 

Het stelt waarschijnlijk een strijder uit de Spaanse burgeroorlog voor, stelde het Amsterdams Beeldenboek uit 1996. ‘Spanjestrijders’ waren vrijwilligers die meevochten in de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) tegen het fascistische bewind van Franco. Honderden Nederlanders werden Spanjestrijders.

 

Bij de rechterschouder van het loden beeld stond ‘aan de onbekende soldaat’. Voor de plaatsing in 1966 is het beeld in brons gegoten.

 

Over de tentoonstelling De Olympiade Onder Dictatuur:

 

 

                              De Telegraaf 11 augustus 1936

 

 

 

 

De loden kop met de titel ‘De onbekende soldaat’ van L.P.J. Braat stond drie jaar later, in augustus 1939, ook op de tentoonstelling ‘Kleurenpracht III’, in het Vondelpark te Amsterdam:

 

 

                De Gooi- en Eemlander, 11 augustus 1939

 

Als het beeld opgedragen is aan de Spanjestrijders, dan is het achteraf gebeurd.; het werk is gemaakt vóór de Spaanse burgeroorlog. Dat conflict begon midden 1936 en de eerste strijders vertrokken pas najaar 1936 naar Spanje. Eind 1938 keerden de vrijwilligers terug naar Nederland (Pim Ligtvoet wees op deze tijdlijn).

 

In het Volksdagblad werd in 1939 geregeld over ze geschreven, over wat ze na hun terugkeer te verduren hadden. Links een foto van Spanjestrijder Frans Vaars in een artikel van 7 april 1939 waarin hij en zijn broer gelauwerd werden.

 

Het is mogelijk dat vanwege deze publicitaire aandacht en het contact met Ed. de Nčve (zie later) het werk achteraf aan hen opgedragen is.

 

Zie ook: het Spanjemonument

 

 

Een levende onbekende soldaat

 

Wat kan Braat bewogen hebben om in 1936 een kop op te dragen aan de onbekende soldaat? Als het over de onbekende soldaat gaat, gaat het om een oorlogsdode zonder identiteit. Bij zijn graf worden hij en zijn mede-gesneuvelden herdacht. Braat’s kop is een levende man met enigszins verwilderde ogen. Mogelijk is hij voor de titel geďnspireerd door een bericht dat eind maart 1936 in de kranten circuleerde. Het Vaderland kopte: Een onbekende soldaat  Die in het leven is. De Telegraaf schreef 31 maart 1936:

 

            

 

               Daarbij kan worden aangetekend dat de gemeente Amsterdam in 1966 in eerste instantie dacht dat de kop naar

               een Franse verzetsstrijder was gemaakt.

 

 

 

 

Mevrouw Kraan, haar dochter (links) en haar kleinkinderen bij de onthulling (het Parool, 28 februari 1966)

 

        

 

 

Dies irae

 

De volledige inscriptie in de schouder luidt:

 

Dies irae / judex ergo cum sedebit / quidquid latet apprebit / nil in ultum remanebit

(De dag des toorns, als de rechter dan zal zetelen, zal al het verborgene zichtbaar worden, niets zal ongewroken blijven)

 

Het zijn de eerste woorden van de sequentia uit de Latijnse mis der overledenen (Requiem) van de rooms-katholieke eredienst. De dag des oordeels / des Heren / des toorns heeft betrekking op het einde der tijden (de apocalyps) zoals beschreven door de ziener Johannes in het bijbelboek Openbaringen.

 

De inscriptie stond vermoedelijk ook al in de eerste loden versie, want het Algemeen Handelsblad van 7 mei 1938 noemt in een artikel over een expositie in een Amsterdamse kunsthandel een kop van Braat ‘Dies irae’. Braat moet deze titel aangeleverd hebben. Naast ‘Dies irae’ heeft Braat ook een kop ‘de Ziener’ gemaakt (zie later).

 

 

 

(N.B.: Hendrik Marsman publiceerde zijn gedicht ‘Dies irae’ in het aprilnummer 1937 van het tijdschrift  Groot-Nederland, een periodiek waarin ook Braat schreef)

 

 

 

 

Op de plaquette staat:

                              “Tot de strijd geschaard / solidsriteit met alle verdrukten! / geloof aan een betere wereld

                               herinnering aan Willem Kraan

                               geb. 2-8-09 gefussilleerd 19-11-42

                               hij was een der initiatiefnemers / tot de februaristaking 1941 / protest tegen de Jodenvervolging”

 

 


 

Leo Braat (1908 – 1982)

 

 

Wikipedia

 

Portretkunst

 

Braat is vooral bekend gebleven als publicist. Voor de oorlog werkte hij als beeldhouwer overwegend in steen, na de oorlog overwegend in hout en keramiek vanwege tbc. In zijn beginjaren als beeldhouwer lag zijn interesse vooral bij de portretkunst.

 

 

 

Uit het Algemeen Handelsblad, 4 april 1935: “In het Stedelijk Museum te Amsterdam wordt de tentoonstelling van den Ned. Kring van Beeldhouwers opgebouwd, welke a.s. Zaterdag zal worden geopend. V.l.n.r. de heeren Th. van Reyn, D. Wolbers en L. Braat” [de meneer uiterst rechts is waarschijnlijk een anonieme museummedewerker]

 

Een bebrilde Braat staat met een kop in zijn armen.

Het Vaderland schreef op 7 april 1935 over de expositie: “We vinden hier […] een portret door L.P.J. Braat van Ed. Denčve, […]

 

Edouard de Nčve, een pseudoniem van Jean Lenglet, was met Braat in 1935 medeoprichter en redactielid van maandblad ‘Kroniek van Hedendaagsche Kunst en Cultuur’. Het tijdschrift nam stelling tegen het fascisme en het nationaalsocialisme (Wikipedia).

 

 

Kop van Willem Johan Marie Lenglet, roepnaam Jean, pseudoniem Edouard de Nčve, door Leo Braat, 1934 of begin 1935.

 

 

De schrijver / journalist / verzetsman Jean Lenglet, alias Edouard de Nčve, leefde van 1889 – 1961, in 1989 werd zijn levensverhaal opgetekend door Emile van der Wilk. Het Vrije Volk besteedde uitgebreid aandacht aan de biografie. Een tweetal citaten uit het paginagrote artikel van 10 augustus:

 

                 

 

                 

 

De Nčve maakte reportages over de Spaanse burgeroorlog en schreef in 1937 twee brochures over het conflict. Zijn sympathie lag bij de rebellen, hij zou ‘Spanjestrijder via de pen’ genoemd kunnen worden.

 

Kop en Model

 

In 1934 of begin 1935 maakte Braat een kop met de titel ‘De Ziener’. Het Vaderland schreef op 7 april 1935: “We vinden hier […] een portret door L.P.J. Braat van Ed. Denčve, die blijkbaar ook voor “De ziener” van denzelfden kunstenaar tot model heeft gediend.” Dies irae en de Ziener zijn begrippen die beide verbonden zijn met het bijbelboek Openbaringen (de apocalyps). De ziener / profeet Johannes legde daarin zijn visioenen over het einde der tijden vast.

 

NB: de zware wenkbrauwen zijn zowel bij de kop van De Nčve als bij de Ziener en de Dies irae / Onbekende soldaat / Antifascist opvallend, mogelijk heeft De Nčve voor beide model gestaan.

 

De Ziener werd in 1963 gestolen uit de achtertuin van de kunstenaar en daarbij werd vermeld dat het beeld circa 55 cm hoog is, gehakt uit kalksteen en gesigneerd met initialen.

 

 

     

 

                                                                                                             uit de Arnhemsche courant, 30 oktober 1935

 

Leermeester

 

Braat kreeg op de kunstacademie van het Genootschap Kunstoefening te Arnhem les van Gijs Jacobs van den Hof. Een leerlingopdracht om een penning te ontwerpen voor een boomplantdag schoof Jacobs van den Hof door naar Braat. Volgens Braat vond de docent het net iets voor hem, “hoewel ik nog nooit iets op dit gebied gepresteerd had.”. Zijn schaarse penningwerk vond Braat terugziend op zijn leven niet belangrijk, “daar ben ik in tien minuten over uitgepraat.” In 1934 kreeg Braat de opdacht van de Vereniging voor Penningkunst een penning te maken ter ere van de schrijver Lodewijk van Deyssel die 70 jaar was geworden. Op die penning keek Braat later met voldoening terug (De Beeldenaar, 1984 pg 112-115).

 

In 1939 werd de beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof 50 jaar en ter gelegenheid daarvan feliciteerde Braat hem in de Arnhemsche courant en in zijn tijdschrift ‘Kroniek van Hedendaagsche Kunst en Cultuur’:

 

“ [..] Het feit, dat zoowel hij als wij er van overtuigd zijn, dat een beeldhouwer met zijn vijftigste jaar pas goed op dreef komt, maakt het richten van dit voetlicht nog niet tot een onwettige daad. Wij wenschen hem geluk, met wat hij reeds deed, als kunstenaar en als leeraar [..]. Als oud-leerling zeg ik hem in het bijzonder ook dank voor de wijze, waarop hij zijn groote vakmanschap op ons over trachtte te brengen.”

 

              

 

Links: de penning met Lodewijk van Deyssel, 1934-35; rechts: Braat met de kop van Jan Toorop in ebbenhout uit 1921 door Gijs Jacobs van den Hof (Foto: Cas Oorthuys ca 1966).

 

 

Opdracht

 

 

Uit het tijdschrift ‘Wij; ons werk-ons leven’, jrg 2 no 48, 1 januari 1937. Leo Braat in 1936 aan het werk. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Aalsmeerse veiling wordt een plaquette gemaakt met het portret van oprichter M. Harmsen.

 

 

Familie

 

In 1931 huwde Braat met schilderes Maaike Rolvink; oktober 1932 werd hun zoon geboren en in januari 1940 hun tweelingdochters. In de jaren dertig exposeerde Braat met een kinderkopje, vermoedelijk van zoon Joost.

 

 

  De Telegraaf, 4 december 1934

 

 

  Arnhemmer courant, 30 oktober 1935

 

 

  Algemeen Handelsblad, 7 mei 1938

 

 

  De Telegraaf, 28 januari 1939

 

 

 

Een neo-classistisch keurslijf

 

Bij het overlijden van Braat schreef Jos Haagmans in ‘de Waarheid’ van 21 juli 1982 o.a.:

Een citaat van C.J. Kelk: “… een grote gestalte met een groot hoofd, een grote mond en grote ogen, iemand die voor het vaderland weg en tamelijk luid aan iedereen vertelt wat hij heeft meegemaakt en zich zelden geneert, (…) want Braat is nu eenmaal de geboren tegenhanger van een miezerig mannetje”.

 

“Geen miezerig mannetje”, “een van de laatste vertegenwoordigers van de bohemien-kunstenaars”, “een verzetsman van nature uit, altijd geneigd de tegenovergestelde kleur aan te nemen”, “een man van uitersten”, “een pathetisch mens”. Karakterschetsen, ook van anderen en uitspraken over zichzelf. Het heeft allemaal iets waars.

 

Braat was een beweeglijk man, iemand die bezetenheid miste zich op een ding te richten. Iemand die niet koos tussen zijn beeldende kunst en zijn schrijvende kunst.

 

Zijn beeldend werk was aanvankelijk neo-classistisch. “Dat was een keurslijf”, zei hij in een interview. “In mijn atelier stond ik mij te vervelen, te geeuwen. Pas op oudere leeftijd heb ik mijzelf als beeldhouwer gevonden.” Later was zijn werk expressionistisch, afgewisseld met non-figuratieve perioden.

 

   

 

                                                                           Joost, 1941

                                                                                                        

 

 


 

Burgemeester de Vlugtlaan / hoek Willem Kraanstraat

 

Foto’s: februari 2008

 

 

Startpagina Buitenbeeldinbeeld

 

Buitenbeelden in Amsterdam Slotermeer / Geuzenveld