Dijkwachters

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Twee hoofden van het monument ter ere van Caspar de Robles, 1576

                                                                    ? door Willem van Tetrode (ca 1525-1580) ? suggestie www.buitenbeeldinbeeld.nl

 

                                                                    De hoofden stonden op een hoog monument op de dijk bij Harlingen.

 

 

Dijkherstel door de bezetter

 

Eind oktober 1570 raasde een storm over de Noordzee en op 1 november 1570 braken in Nederland vele zeedijken door. De ‘Allerheiligenvloed’ of ‘Allerzielenvloed’ trof naast het Noordzeekustgebied ook Friesland en Groningen met duizenden doden en verwoesting tot gevolg.

 

De ramp gebeurde in het begin van de tachtigjarige oorlog (1568-1648) en namens de Spanjaarden voerde in die tijd de Portugees Caspar de Robles (ca 1527-1585) als stadhouder het bewind over ondermeer Friesland. De man zag de dringende noodzaak van dijkherstel in, met name rond Harlingen, maar botste met de belangen van een groepering kustbewoners, de binnendijkers.

 

Uit het Nieuwsblad van het Noorden van 28 maart 1896: “De buitendijk liep van Makkum tot het Bildt, de binnendijk langs de westkust der Middelzee. Toen die zee was dicht geslikt, meenden de binnendijkers, dat zij voortaan zouden ontslagen zijn van het meebetalen aan de dijklasten, doch Caspar de Robles legde hun op om het deel van de zeedijk te onderhouden, dat van Harlingen tot Dijkhoek ligt, en dat deel zou voortaan ‘vijf deelen Binnendijks’ heeten.”

 

 

 

 

 

 

Dwarse binnendijkers

 

Dat opleggen van dijkonderhoud aan de binnendijkers, ging niet zonder slag of stoot. De Tijd van 22 juni 1906 bracht in herinnering: “[..] gelastte de Spaansche gouverneur Caspar de Robles de boeren met alle kracht aan het werk te gaan, om de dijken te versterken. Velen echter weigerden: zij kwamen met brieven en perkamenten die moesten bewijzen dat zij, volgens het historisch staatsrecht van die dagen, voor het onderhouden der dijken niet te zorgen hadden, maar dat aan anderen die last was opgedragen. De Spanjaard, die slechts een mondvol Hollandsch sprak, ontving de ontevredenen, op een wrakken dijk staande; hij nam de documenten van den woordvoerder aan en wierp ze in een gat dat de golven in den dijk geslagen hadden met de woorden: “Dat papier kan dijk, goed! Dat papier niet kan dijk, jij boer, mot dijk!”.

 

De Volksvriend verhaalde een iets andere versie op 23 juni 1932: “[..] dat een deputatie der Friesche staten bij hem op den dijk kwam, met een brief, zooals zij beweerden van Karel den Groote, en waarin deze verklaarde, dat zij vrije Friezen waren en dat hij (Di Robles) derhalve geen recht had om de Friezen te dwingen een dijk te maken. Di Robles lachtte daar echter wat om. Hij nam dien brief en wierp hem in de zee, met deze woorden, gesproken in gebroken Nederlandsch: Daar drif de brif; als de brif de dijk kan maken, dan is het goed; en anders dij dijk.”

 

 

 

 

                                  de Robles gooit de documenten van de Binnendijkers in het dijkgat

 

 

Andere teksten geven andere formuleringen van de woorden van de Robles, maar de strekking is hetzelfde: “daar drif de brif, kanse dyk goed, anders moetje boer dyck“  of  “Daar drijf jouw brief, kan zij dijk zijn, goed, anders moet jij boer, en jij boer, dijk maak!” en “Als nu al jelui paperassen ’t water tegenhouden, goed, maar zoo niet, dan begin jelui terstond met de dijken!”

 

De Leeuwarder courant van 15 december 1934 berichtte uitgebreid over de geschiedenis: December 1572 kwam het tot een arbitrage, met uitspraak op 7 augustus 1573, waaraan zowel de binnen- als de buitendijkers zich zouden houden. Er werd vastgesteld dat de zeedijk over de lengte van Dijkshoek tot Makkum, voor de helft, tot omstreeks Harlingen, door de Binnendijksters en voor de andere helft door de Buitendijksters gemaakt en onderhouden zou worden. Voorjaar 1574 ging men aan de slag. Het gehele werk werd in elf percelen verdeeld, aan ieder perceel werkte 300 man onder toezicht van een kapitein, een opzichter en twaalf rotmeesters. De werkuren waren van ’s morgens 5 tot ’s avonds 6 uur met drie schafturen daartusschen. De Robles zou als waarschuwing her en der galgen bij de dijk opgericht hebben: werkweigeraars zouden opgeknoopt worden.

 

Romeinse Terminvs in Friesland

 

Zomer 1575 was het werk voltooid en de Friezen waren de Robles voor zijn daadkracht in deze toch dankbaar. In 1576 (althans, de eerste steen werd dat jaar gelegd) werd ter memorie van het tot stand gebrachte werk en ter ere van de Robles op de dijk, op de grens van het stuk van de Binnen- en Buitendijkers, een Romeinse terminus, een grenspaal, opgericht.

 

Bovenop de zuil met uitgebreide gedenktekst in het Latijn stonden twee gebeeldhouwde hoofden, het ene hoofd bezag het dijkgedeelte naar het zuiden, het Binnendijkers-gedeelte, het andere hoofd overzag het noordelijke Buitendijkers-gedeelte. Hoewel ze als zodanig geregeld worden aangeduid, vormen de twee losse hoofden geen Januskop. De oorspronkelijke zandstenen koppen bevinden zich nu in het Fries Museum, de beeldhouwer is onbekend. Voor het maken van de Terminus, moet de beeldhouwer wel bekend zijn geweest met de Romeinse wereld.

 

 

 

 

   

Willem van Tetrode

 

Er zijn weinig Nederlandse beeldhouwers bekend uit het laatste kwart van de 16e eeuw. Eén van hen is Willem Daniëlsz. van Tetrode (Tethrode, Tetroede, Tettenroede, Tettero, Tettro, Tedrood, Telrho, Tetrodius, Teterodius, Tettrodeus, Tettrodeo, Tetterdil, Tettesdet), geboren in Delft ca 1525 en overleden in 1580 in Keulen. Rond het midden van de eeuw vertrok hij naar Italië waar hij grote naam maakte, hij werd er Guglielmo Fiammingo genoemd, ofwel Willem de Vlaming. Er is weinig werk van hem bekend, het werk waar zijn naam aan verbonden is, is meestal aan hem toegeschreven.

 

Rond 1570 moet hij terug zijn in Nederland want hij maakte voor de Oude Kerk in Delft een hoofdaltaar van albast, jaspis en toetssteen en met albasten beelden (uitspraak van voor 1616: “zoo konstig en prachtig dat men naar zyne weêrgade vergeefs in Nederland zou gezogt hebben”). Het stuk werd vermoedelijk in de beeldenstorm van 1573 verwoest.

 

In de jaren 1574-75 werkte van Tetrode in Keulen. In 1587 werd een schotelontwerp van zijn hand (met Neptunus, Tritons en vrouwen) uitgevoerd door Haarlemmers. Over zijn leven is weinig bekend.

 

 

                

 

        Midden: Hercules Pomarius (brons) en aan weerskanten details van gravures van werken eveneens

        toegeschreven aan van Tetrode (collectie Rijksmuseum). Let ook op de kapsel-weergave van de tweede kop

        van links: precies als op een van de Harlingse hoofden.

 

De Friezen waren Caspar de Robles zeer dankbaar en gaven gul. Ze schonken hem een groot monument en het forse geldbedrag van veertienhonderd goudstukken. Waarschijnklijk is tevens een beeldhouwer van naam en faam aangetrokken. Gezien de stijl en voorkeur voor baardige mannen, zijn bekendheid met Italië en tijd en plaats, is Willem van Tetrode een goede kandidaat.

 

NB: In 1560 maakte van Tetrode in opdracht een kunstkabinet dat bestemd was als geschenk voor koning Filips II van Spanje (maar dat de koning nooit bereikte), dezelfde koning wiens wapen op het monument werd gebeeldhouwd.

 

Rechts: gravure uit 1622 van de twee stenen hoofden van Harlingen

 

                                                                                      

 

 

                                            

   

    

 

 

 

 

 

 

Het boek uit 1622 ‘Chronique ofte historische geschiedenisse van Vrieslant, beginnende vanden jaere nae des werelts scheppinghe 3635 ende loopende tot den jaere nae de gheboorte Christi 1622’ door Pierium Winsemium, is opengeslagen op de pagina met beschrijving en illustratie van de Terminus (bron: Catawiki).

 

 

        

 

Links:  de Terminvs uit ‘Chronique ofte historische geschiedenisse van Vrieslant’ door Pierius (Pier) Winsemius, 1622.

Midden: de grenspaal op een kaart van Friesland uitgegeven door Petrus Schenk in 1706.

Rechts: een tekening uit het boek ‘Gerhardus Outhofs Verhaal van alle hooge Watervloeden in meest alle Plaatsen van Europa’ uit 1720.  “De gedaante van deezen Pilaar hebbe ik hier nevens uit P. Winsemius in zijne kronijk van Vrieslandt in print doen afbeelden.”

 

De zuil is voorzien van het wapen van koning Filips II van Spanje en het teken van het Guldenvlies van het huis van Bourgondië

 

 

 

 

 

De Stenen Man

 

In de loop der eeuwen raakte de gedenkzuil, die al vroeg de bijnaam ‘de stenen man’ kreeg, in verval en verdween begin 18e eeuw. Karel Georg, graaf van Twickel, Grietman van Franekeradeel en dijkgraaf in het gebied van Harlingen, plaatste in 1774 (voltooid najaar 1776) een nieuwe zuil van massief hardsteen naar “de eigenste teekening van het oude” en dit monument staat er nog tot op de dag van vandaag, zij het met andere hoofden. Het nieuwe monument werd in 1777 overgedragen aan de ‘Binnen en Buitendykse Volmagten’:

 

 

                                                       

 

                                                       

 

                                                                                                                                   Leydse courant, 30 april 1777

 

 

 

 

 

Omzwervingen van de oorspronkelijke hoofden uit 1576

 

Uit ‘Voorlezing over het leven en de verdiensten van Caspar van Robles’ door Wopke Eekhoff uit 1860 over de teloorgang van het monument in de 18e eeuw: “Zeker is het althans, dat de groote steen met het kapitale opschrift nabij de haven van Harlingen onder in een muur gemetseld werd, en dat de koppen, waarvoor men nog eenige achting schijnt gevoeld te hebben, eindelijk belandden in den kelder van des Strandmeesters huis bij de Zuiderpoort, waar ze vele jaren vergeten lagen. Dit geschiedde [..] reeds voor den jare 1749 [..].

 

[Na een verhandeling over het nieuwe monument van 1774]  Intusschen waren de beide Koppen van den oude Terminus teruggevonden in den kelder van het huis des Strandmeesters M.Nauta, bij de Zuiderpoort te Harlingen. De zoon van dezen, Suffridus Nauta, Prediker te Hilaard, betoonde zoo veel eerbied voor dit stuk, dat hij het naar zijne standplaats liet vervoeren, en in den tuin voor de pastorie op een voetstuk plaatsen. Daar werd het gezien door Jhr. I. Aebinga van Humalda [..].

 

Zoodra had deze niet zijn verlangen te kennen gegeven om het stuk te bezitten, of het werd hem door Do. Nauta vereerd en toegezonden [..]. Ter jare 1830 zagen wij alzoo in den tuin van het door Jhr. van Humalda bewoonde Burmaniahuis een steenen voetstuk metselen waarop de koppen geplaatst werden.”

 

Uit het ‘Verslag der handelingen van het Friesch Genootschap’ uit 1863:

“Reeds eenige jaren geleden bood de heer Jhr, Mr, I.F. van Eysinga aan het Genootschap ten geschenke aan de beide oorspronkelijke koppen van den zoogenoemden Steenen Man of Terminus. Daar het evenwel nog steeds aan eene geschikte plaats ontbrak, bleven die koppen, tot nog toe, op hun oude plaats, in den tuin achter het Burmaniahuis; onlangs ontving het Bestuur een schrijven van den heer Eysinga, waarin deze te kennen gaf, dat het hem aangenaam zoude zijn, dat deze voorwerpen door het Genootschap in ontvang werden genomen.”

 

De Leeuwarder courant schreef op 15 december 1934:

 

“De beide hoofden van het oorspronkelijke gedenkteeken zijn indertijd teruggevonden, en door jhr. I. Aebinga van Humalda langen tijd bewaard op een gemetseld voetstuk in den tuin van het Burmaniahuis te Leeuwarden. Ook de steen met het Latijnsche hoofdopschrift der westzijde van het oude monument is in Mei 1851 ontdekt, onder in een muur gemetseld, bij gelegenheid der vergrooting van de buitenhaven te Harlingen. Deze steen, zoowel als de hoofden, worden thans bewaard in het Friesch Museum van Oudheden te Leeuwarden.”

 

De hoofden zijn eigendom van het Fries Genootschap

 

 

            De hoofden in het Fries Museum, 1976

 

 

 

       

 

                                                                                                                                                     ansichtkaart, ca 1920

 

Bronzen man

 

De Leeuwarder courant en het Nieuwsblad van het Noorden berichtten op resp. 27 en 28 maart 1896 dat bij een grote restauratie van het monument de zandstenen hoofden uit 1774 zijn vervangen door een ‘bronzen Januskop’ en dat ‘een kapitaal hekwerk van geslagen ijzer’ het geheel omsluit. Het monument “prijkt nu weder in vollen glans”.

 

 

Omzwervingen van de tweede set hoofden uit 1774

 

Een vreemd bericht verscheen in het Nieuwsblad van Friesland van 2 september 1911: het stenen hoofd zou vervangen zijn door een kop van een ander soort steen. Diverse regionale en landelijke kranten namen het bericht over:

 

 

    Nieuwsblad van het Noorden, 16 september 1911

 

De schrijver van het bericht wist kennelijk niet dat de hoofden

dan al vijftien jaar van brons zijn. Het moet gaan om het tweede

stel zandstenen hoofden dat in 1896 vervangen werd en nu

kennelijk een nieuwe eigenaar had gevonden. Door het

transport is ten onrechte gedacht dat de hoofden recent

vervangen waren.

Deze hoofden die 122 jaar (1774-1896) op de dijk hadden gestaan, zijn uiteindelijk in Gelderland terecht gekomen: ze kronen een brug in het park van buitenplaats de Wildenborch te Vorden, augustus 1940 stonden ze er al, zo blijkt uit een krantenartikel over het landgoed..

 

De Leeuwarder Courant berichtte op 18 juli 1941 over de Wildenborch: “Op een paar steenen zuiltjes die een bruggetje flankeeren, staan koppen die den Fries bekend voorkomen. Het zijn de beelden die den Harlinger Steenen Man tot zijn laatste restauratie sierden, en die bij een antiquair half vergeten lagen, tot mr. A. Staring er zich over ontfermde. Een zinlooze versiering, dit Harlingse beeldenpaar in den Achterhoek? Geenzins. Caspar de Robles heeft in deze omgeving getoefd voor hij naar het Noorden werd gezonden.”

 

De Tijd schreef op 30 december 1950: “Beide afgedankte exemplaren belandden op de Wildenborch. De huidige burgemeester van Harlingen, thans een vurig heemschutter, heeft nochtans in zijn jeugd meegeholpen Caspar’s beide neuzen met de catapult te havenen.”

 

 

 

         

 

                         ansichtkaart                                                                                                                               muurtekst in het Fries Museum

                                                                                                                                                    De kijkrichting van de hoofden is incorrect, ze

                                                                                                                                                    kijken niet over land en zee, maar over de dijk.

 

 

Dijkverhoging

 

In 1965 werd het monument onttakeld vanwege een dijkverhoging in het kader van de Deltawet. Het monument werd in onderdelen weggetakeld, al met al ongeveer tien stukken, schreef de Leeuwarder courant.

 

Drie jaar later werd duidelijk dat het monument daarbij flink beschadigd was; restauratie liet  op zich wachten. Het bronzen dubbelgelaat van de ‘Stenen Man’ was volgens de Leeuwarder groen uitgeslagen van ergernis. Een steenhouwer die het monument had gezien meldde “Dat ding is op sommige plaatsen goed kapot”.

 

Ruim vier jaar na verwijdering werd het monument teruggeplaatst op een nieuw trapvormig terras, het hek eromheen keerde niet terug.

 

Blikseminslag

 

In 1978 werd het monument getroffen door de bliksem. De gedenkplaten waren zo’n tien centimeter verzet en stukken steen lagen verspreid rondom.

 

 

 

 

                                      ansichtkaart, 1976

 

 

 


 

Fries Museum, Leeuwarden

 

Foto’s: maart 2018

 

 

 

Startpagina Buitenbeeldinbeeld