Razernij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Razernij alias beeld der Razernye, Dolhuysvrouw, de Dolheyt of beeld der Verdwaesde vrouw

 

                  door [toeschrijvingen]:

                                                Hendrick de Keyser en/of zijn medewerker Geraert Lambertsz, ca 1615 of

                                                Artus Quellinus I, ca 1650-60

 

 

 

                                                                               

 

                                                                                                                  Nieuwe Rotterdamsche courant, 11 december 1929

 

Dolle vrouw

 

Rond het midden van de 16e eeuw werd een zwangere Amsterdamse aangevallen en gebeten door een dolle vrouw. Ze was in alle staten, wat voor effect zou dit hebben op haar ongeboren kind? Het bleek goed af te lopen en de dankbare ouders schonken de stad 3000 gulden voor de bouw van een instelling “tot behoef van de krancksinnighen”. In 1562 begon de bouw van het Dolhuys aan de Kloveniersburgwal, in 1569 waren de elf cellen of dolhuyskens ‘voltimmerd’. Boven de stenen ingangspoort stond gebeiteld:

 

Dit Godtshuys wert gesticht

Het toomt de Dolheyt die zich

 

                  Anno

uyt liefde milt van aert

zelf noch niemant spaert.

 

                   1562

 

Een ets uit 1663 laat zien dat toen in de siertuin op de binnenplaats het beeld van een dolle vrouw stond, een vrouw in alle staten.

 

Het beeld stond mogelijk oorspronkelijk niet in de tuin opgesteld, maar in de hal van het Dolhuys. Het Volk schrijft op 22 mei 1900 over het beeld de suggestie: “Regenten vonden het wel aardig in de vestibule een beeld te hebben, dat de bestemming van het gesticht weergaf”.

 

 

 

    

 

                 1663: Het Dolhuys aan de Kloveniersburgwal,                                                        1693: De binnentuin van het Dolhuys

                 in de siertuin het beeld de Razernij (door Jacob van Meurs)

 

 

                                                                                                                  1710: Gravure door Pieter (I) Schenck (1660 - 1718)

 

Furie

 

Het beeld laat een psychiatrisch patiente zien die een woedeaanval doormaakt. Ze schreeuwt het uit en trekt zich de haren uit het hoofd. De vrouw lijdt volgens hedendaagse psychiaters aan een manisch delirium. De motorische rusteloosheid is overgegaan in tomeloze woede, ze vergeet zichzelf en gaat over tot automutilatie (zelfverwonding).

 

De vroegst bekende beschrijving van het beeld dateert uit 1662: Melchior Fokkens schreef in een beschrijving van Amsterdam:

 

van binnen is een groote vierkante plaats / en Tuyn / daar in’t midden op een Voetstuck een naackte Vrouwe beeldt staat / uytbeeldende de raserny of dulligheyt / ’t haar hanght heur over ’t naakte lijf / sy grijpt en treckt op’t haar als rasende

 

Een jaar later schreef Olfert Dapper, eveneens in een stadsgids, bij de gravure van Jacob van Meurs:

 

In’t midden van’t bloemperk wort de krankzinnigheit in steen door een stene naekte vrouw, die op een voetstal staet en als uitzinnig 't hair by't hooft heeft hangen, en’t selve al wenende met de handen uittrekt, uitgebeelt

 

 

Als de -op dat moment in Amsterdam werkende- beroemde Artus Quellinus de maker van het beeld was (zoals sommige toeschrijvingen suggereren), zou dat hoogstwaarschijnlijk vermeld zijn geweest, maar dat is niet het geval. Quellinus decoreerde in die jaren het nieuw stadhuis in de hoofdstad met beeldhouwwerk.

 

In 1693 werd het beeld als volgt omschreven:

 

[..] het binne pleyn in ’t vierkant gelegen in tween verdeelt zijnde, het eene tot een bleeckvelt, het ander tot een blomtuyn, verciert met een steene Vrouwe-beelt, op een voetstal staande, als uytsinnig naakt het hayr om haar hooft hangende, dat al weenende met handen uyt-trekkende, daar de Dolheyt mede uytgebeelt werd.

 

Reizigers bezochten in de 17e en 18e eeuw soms het Dolhuys en maakten in hun reisverslagen melding van wat ze er zagen. Uffenbach bezocht de instelling in 1710-1711 en trof alle hokken bezet “zoodat er totaal hondert menschen waren; het was verschrikkelijk om aan te zien.” Hij vermeldde ook het “beeld der verdwaesde vrouw”.

 

 

 

 

 

Vergapen

 

De ‘sinnelosen’ waren mensen die hun zinnen niet meer de baas konden, ze werden vanaf de late middeleeuwen ingesloten in dolhuizen. Krankzinnigheid werd in die tijd niet als een ziekte gezien maar als een gebrek, er viel niets aan te doen. De zinnelozen kregen geen geestelijke verzorging.

 

Maar de plantkundige en hoogleraar geneeskunde Dodonaeus (1517-1585) kende wel een middeltje dat verlichting bracht: de eenbes. De plant heeft giftige vruchten (per plant één bes) en die werken verdovend. Dodonaeus droeg uit “dat dit cruydt de krancksinnighe oft ijdelsinnighe ende rasende menschen seer ende behulpelijck is.” De eenbes dankte er zijn oud-Nederlandse naam ‘dolwortel’ aan.

 

De ‘razende gekken’ werden opgesloten in cellen of kooien en soms met ijzeren kettingen of leren riemen vastgelegd. Voedsel en vocht werden aangereikt door een luikje, een gat in de vloer diende als toilet. Om de kosten te drukken kon publiek tegen betaling zich vergapen aan de ongelukkigen.

 

 

 

           

 

Aan iedere kant van de sokkel kijkt een krankzinnige door het luikje van zijn/haar cel naar buiten.

De hoofden symboliseren vermoedelijk de vier vormen van krankzinnigheid: hysterie, manie, onnozelheid en melancholie.

 

 

 

Ingrijpende verbouwing in 1615, ‘fraayheyt merkelijk verbetert’

 

Het Dolhuys in Amsterdam begon met elf - een niet toevallig getal- cellen ofwel dolhuyskens voor die “met dol- of krank-zinnigheyt zijn geslagen, en in de herssen-vliesen geraakt”. In 1591 was er behoefte aan uitbreiding “omme aldaer te accomodeeren die crancksinnighe menschen die van daeghe tot daeghe alhier vermeerderen”, en in 1592 werd een loterij opgezet om gelden te genereren, maar pas in 1615 werd tot verbouwing overgegaan. Er kwamen 17 cellen bij, meer dan een verdubbeling, door de uitbreiding ontstond een gesloten binnenplaats waar een siertuin werd aangelegd. De woningen van het personeel werden vernieuwd en vermoedelijk is toen ook opdracht gegeven tot het beeld de Razerny.

 

De memorabele gebeurtenis van de grote verbouwing werd herdacht met een lange tekst in ‘gulden letteren op een swarte steen’. Na de aanhef  Godt zy lof prys en eer”, volgen vermeldingen over de stichting, de oprichting van de loterij, namen van de regenten die de loterij organiseerden en vervolgens:

 

1615.  Is ’t getal van de Dolhuyskens tot xxviij. toe vermeerdert, de wooningen ende Galdery herbouwt, ende met blauwe steen verheerlykt, ende alles ten aansien van fraayheyt ende timmeragie merkelijk verbetert,

 

na het noemen van de drie regenten onder wier bewind de verbouwing tot stand kwam, wordt afgesloten met  Dankt ende denkt.”

 

Link opdrachtgever-beeldhouwer?

 

Eén van die drie regenten was Pieter Symonsz van der Schelling. In hetzelfde jaar als de grote verbouwing van het Dolhuys -1615- gaf hij ook opdracht een pand aan de Heere Gragt te bouwen (nu Herengracht 264, het huis werd in 1917 afgebroken). Op de gevel van het huis stonden twee gebeeldhouwde pronkvazen. Uit de archieven is de architect niet bekend, maar in het ‘Grachtenboek’ van Caspar Philips Jacobszoon (uitgegeven rond 1770) en door E. van Houten bewerkt en heruitgegeven in 1922, wordt het huis geduid als naar Hendrick de Keijser. En deze ‘stadssteenhouwer ende beeltsnijder’ is een prominente kandidaat-beeldhouwer van de Razernij. De stadssteenhouwerij op de Groenburgwal waar de Keijser zijn werkplaats en woonhuis had, lag bij het Dolhuis praktisch om de hoek.

 

 

 

 

De nieuwbouw van 1615 kreeg een fraaie poort (later dichtgemetseld) waarboven een grote gevelsteen en jaartal 1591, het jaar waarin het initiatief tot uitbreiding genomen werd. H.P. Schouten tekende in 1792, kort voor de afbraak van het gebouw, het reliëf. Het toont een vrouw en een man ‘die met cranksinnigheyt syn begaeft’ en die ‘gespyst ende gelaeft’ worden. Het beeld ‘de Razernij’ komt terug in de houding van de vrouw.

 

 

       

 

1597                                                                    1617                                                              1625

 

Links: Detail van de 2e editie van een kaart van Amsterdam, getekend, gegraveerd en uitgegeven door Pieter Bast in 1597.

Midden: Detail van de bijgewerkte 5e editie van dezelfde kaart, uitgegeven door Claes Jansz Visscher in 1617.

Rechts: Detail van de 1e uitgave van een kaart vervaardigd door Balthasar Florisz van Berckenrode en uitgegeven door Jacob Aertsz Colom in 1625.

 

 

 

 

                                          1663: Het Dol Huys door Jacob van Meurs, in het midden de nieuwe poort uit 1615

 

 

In 1637 werd uitgebreid naar 40 en in 1703 naar 53 dolhuyskens, maar dat was in 1792 -het jaar van sluiting- opnieuw veel te weinig. Dat jaar verhuiste de instelling naar het Buitengasthuis (voormalig Pesthuis) en het beeld ging mee. Het kreeg een plek op de kop van het uitwateringsgebouw aan de kant van de Pestsloot. Op die locatie staat nu het gebouw ‘Furore’, vernoemd naar het beeld. De sculptuur belandde in de tweede helft van de 19e eeuw in het depot maar werd in 1885 als bruikleen van de stad Amsterdam opgenomen in de collectie van het nieuwe Rijksmuseum.

 

 

 

     

 

                                            tekening door Gerrit Lamberts (1776-1850) in 1818: de Pestsloot en het beeld de Razernij

                                              de tekenaar is een naamgenoot van een van de kandidaat-makers: Geraert Lambertsz

 

 

                                            

 

                                  Razernij was vermoedelijk het eerste vrijstaande buitenbeeld in de hoofdstad

 

 

                                                                          Ontleend aan de werkelijkheid, niet aan mooie vormen

 

                                                                      

 

                                                                          Beschrijving van het beeld ‘Dolhuysvrouw’ van ‘den onbekenden beeldhouwer’

                                                                          na een verplaatsing van de historische galerij in het Rijksmuseum. In de plaats

                                                                          daarvan was ‘een verzameling gekomen die meer bezienswaard mag heeten”

                                                                          (Het Volk, 22 mei 1900).

 

 

 

Voornaamste bronnen:

-  C. Commelin, 1693; Het Dol- of Krank-zinnig-huys. In: ‘Beschryvinge van Amsterdam’, pg 577-580

-  J. Six, 1910, Hendrik de Keyser als beeldhouwer. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam, Jaarverslag, pg 39-86

-  G.Pley en H.W.J. de Boer, 1993; Waanzin in de republiek.  Medisch Contact,  Jrg 48, 7 jan. 23-26

-  De beeldbank van Amsterdam:  www.beeldbank.amsterdam.nl

 

 

 

                                           

 

                                             Oostgevel van het Buitengasthuis door Tymon Meijer (1850-1912), 1900

 

                                             De tekst links op de tekening vertelt dat het beeld De Razernij in 1592 geplaatst werd in de bloemen-

                                             tuin van het Dolhuis gelegen aan de Kloveniersburgwal, ongeveer einde 18e eeuw tegen de oostelijke

                                             gevel van het Buitengasthuis geplaatst werd en nu te zien is in het Rijksmuseum.

 

 

 


 

De maker van Razernij ?

 

 

 

Hendrick de Keyser

 

Vanaf 1929 is aangenomen dat het zandstenen beeld uit het atelier van Hendrick de Keyser (1565-1621) kwam en gezien de grote verbouwing en verfraaiing van het Dolhuis in 1615, dat het beeld uit die tijd dateert.

 

De stadsbeeldhouwer de Keyser had interesse in het weergeven van hevige emoties. Daarbij doen de getordeerde lichaamshouding en de smartelijke uitdrukking van de vrouw denken aan de middelste figuur (in spiegelbeeld) van de Laocoön-groep, een beeld dat in 1506 in Rome is opgegraven. De slangen van het Laocoön-beeld komen in Razernij terug als strengen haar en doek. In haar testament uit 1621 noemt de weduwe van Hendrik de Keyser een ‘Laocoon’, haar echtgenoot had kennelijk een kopie van het beeld in zijn bezit.

 

 

 

Rechts: de middelste figuur van de Laocoön-groep

  

 

 

 

         

 

Hendrick de Keyser schuwde stevige emotie niet in zijn werk, de tong is daarbij prominent in beeld;

naast ‘de Razernij’ lijkt ook de leeuwenkop op het Laocoön-beeld geïnspireerd

 

 

 

Geraert Lambertsz

 

Ook een medewerker van de Keyser, Geraert Lambertsz (1595/1605-1667), de ‘principaelste kneghts’, wordt genoemd als maker of uitvoerder van het beeld. In 1995 schreef Hubert Vreeken (conservator beeldhouwkunst Amsterdams Historisch Museum):

 

"Toeschrijvingen van het beeld aan Artus Quellinus (1609-j1668_ zijn twijfelachtig. Veeleer moet worden gedacht aan een kunstenaar uit de werkplaats van Hendrick de Keyser (1565-1621). De overeenkomst tussen profilering van het voetstuk van de Dolhuisvrouw en dat van het door De Keyser vervaardigde standbeeld van Erasmus (1622) in Rotterdam is treffend. Mogelijk is de Dolhuisvrouw vervaardigd door de beeldhouwer Geraert Lambertsz, die in De Keysers atelier werkzaam was en zelfstandig opdrachten voor hem uitvoerde."

 

Het eerste decenium van deze eeuw stond onderstaande tekst op de website van het Rijkmuseum:

 

 

 

                              Nu wordt het beeld door het Rijksmuseum toegeschreven aan Quellinus en daterend uit ca 1660.

 

 

 

 

 

Artus Quellinus de Oude (1609-1668)

 

Quellinus I kreeg de opdracht het stadhuis op de Dam te decoreren met beeldhouwwerk en hij woonde vanaf 1648 of 1650 in Amsterdam. Hij werkte vijftien jaar aan de opdracht.

 

Wikipedia

 

 

 

 

 

 

 


 

Rijksmuseum Amsterdam

 

Foto’s: augustus 2013

 

 

 

Startpagina Buitenbeeldinbeeld

 

 

Startpagina Beelden in het Rijksmuseum