St. Ursula

 

 

 

 

 

 

 

 

 

St. Ursula door Gène Eggen, 1960

 

 

In een nis boven de deur van de watermolen de Leumolen te Nunhem staat de heilige Ursula. Het beeld is bij de restauratie van de molen in 1960-61 geplaatst. In de 19e eeuw stond er een andere Ursula, dat beeld is in 1935 verwijderd en aan het Stedelijk Museum van Roermond geschonken. De bijnaam van de molen is de St. Ursulamolen.

 

Gène Eggen maakte het beeld uit een meer dan twee eeuwen oude eiken balk uit een Limburgs kasteel. Het beeld heeft een donkere kleur, tegen het zwarte aan. Ter bescherming van het hout heeft de beeldhouwer het behandeld met lijnolie dat zwart kleurt onder invloed van UV-straling.

 

 

 

 

 

 

 


 

Het dossier 2.14.69  A.3.1.2.6.2.4, nr 773

 

 

Het ministerie van OKW, Staatsbosbeheer en Eggen

 

In het Nationaal Archief in den Haag ligt de correspondentie opgeslagen tussen het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW, eigenaar van de watermolen), het Staatsbosbeheer (beheerder van de molen) en Gene Eggen over het nieuw te plaatsen beeld van St. Ursula op de Leumolen. Het betrokken departement van het ministerie is de afdeling Oudheidkunde, Kunsten en Natuurbescherming (OKN).

 

Voorstel

 

Op 1 april 1960 schrijft de directeur van Staatsbosbeheer een brief aan de Staatssecretaris van het ministerie waarin het idee uit de doeken wordt gedaan de restauratie van de Leumolen te bekronen met het plaatsen van een nieuw beeld in de nis. Een vrijblijvend ontwerp van de Maastrichtse kunstenaar Jean Nelissen is meegestuurd en voorgesteld wordt een opdracht te geven voor ‘ten hoogsten’ 1200 gulden.

 

 

Tegenvoorstel

 

Het ministerie reageert al zeven (!) weken later:

 

       “Naar aanleiding van Uw hierboven vermeld schrijven deel ik U mede mij zeer wel te kunnen verenigen met Uw voorstel om de restauratie van de St.Ursulamolen in het O.K.W.-object “Het Leudal” te vervolmaken door het plaatsen van een beeltenis van St. Ursula in de daarvoor aanwezige nis van de voorgevel.

        De Rijksadviescommissie Monumentale Kunsten acht het  door u gezonden ontwerp van de heer Jean Nelissen echter weinig gelukkig en is voorts van mening dat een ceramiek relief niet past bij de stijl van deze oude watermolen en een houten beeld veel geschikter zou zijn.

        Het is mogelijk een dergelijk beeld zo te prepareren, dat het weerbestendig is.

        Genoemde commissie heeft het oog op de beeldhouwer Gene Eggen, die reeds verschillende, zeer kunstzinnige houten heiligenbeelden heeft vervaardigd. Ook deze beeldhouwer woont en werkt in Zuid-Limburg.

        Op grond van dit advies ben ik bereid ten laste van de afdeling Kunsten van dit ministerie, een opdracht aan genoemde beeldhouwer te geven.”

 

Het ministerie stelt vervolgens voor de opdracht uit te geven voor ten hoogste 1500 gulden. Staatsbosbeheer gaat akkoord, Gene Eggen krijgt een telegram met de vraag of hij voor 1500 gulden de opdracht wil aanvaarden en Jean Nelissen krijgt zijn ontwerp teruggestuurd.

 

 

Schetsplannen

 

Al enkele weken daarna krijgt Eggen van het ministerie het verzoek zijn ontwerp in Emmen te komen presenteren met schetsen, maar liever nog met een gipsmodel, hoewel beseft wordt dat het kort dag is. Voor het maken van de schetsen wordt een aanbetaling van 200 gulden voorgesteld.

 

 

 

Het dossier bevat foto’s van het gipsmodel en een brief van Gene Eggen (handgeschreven, zoals al zijn brieven) gedateerd 19 juni 1960 met ideeën over het beeld:

 

“De nis is +/- 3 m boven de begane grond. In verband hiermede heb ik gedacht dit beeld zo te componeren dat het een goede verhouding heeft tot de nis, door de attributen, in de vorm van elf maagden, iets boven het voetstuk te plaatsen. Het geheel krijgt dan een grote vorm die het accent legt in het optische midden van de nis. De totale hoogte van het beeld wordt 94 cm, de breedte 50 cm.”

 

Eggen wordt de aanbetaling van 200 gulden gestuurd.

 

 

 

 

 

 

 

                                               gipsmodel

        

 

 

Schets beschermend ornament

 

Dan maakt de directeur van Staatsbosbeheer zich zorgen om het beheer van het beeld en denkt dat een traliewerk nodig is om het kunstwerk te beschermen. Hij legt dat voor aan het ministerie, waarop het ministerie zich afvraagt hoe de kunstenaar er over denkt. Eggen geeft aan dat het geen probleem is en het beschermende ornament zelf te willen ontwerpen.

 

Eggen stuurt een brief met schetsontwerp van het ornament gedateerd 19 augustus 1960 aan het ministerie.

 

 

 

“Bijgaande schetsontwerp geeft een mogelijkheid om het beeld te beschermen, door middel van een hekwerk van ijzer. Het is zo gekozen dat het hekwerk het beeld eerder accentueert dan het verbergt.

De cirkel, de horizontale lijn en de verticale lijn vormen de nis. Door deze lijnen te verwerken als aangegeven in de schets, komt het mij voor dat er een wezenlijke eenheid is ontstaan.

Door een ijzer te nemen van 6 mm x 12 mm komt er een interessante speling in het ijzerwerk doordat vanuit elke gezichtshoek een variatie dik-dun ontstaat. Door het ijzerwerk zwart te maken krijgt het ook nog een levendig contrast met de nis en het beeld.

 

                               Gene Eggen”

 

 

 

 

 

                       schets van het ornament

      

 

 

Het beeld is af

 

Op 26 september 1960 schrijft Eggen aan het ministerie dat het beeld af is, Staatsbosbeheer laat hetzelfde weten op 3 oktober. Den Haag vraagt vervolgens het beeld op het departement te bezorgen daar de opening van de molen vanwege de aankomende winter naar het volgende voorjaar getild zal worden. In een kleine notitie wordt nog opgemerkt dat de burgemeester de fanfare en een borreltje moet regelen bij de opening.

 

Eggen houdt een pleidooi om het beeld in Limburg te houden want het moet nog weerbestendig gemaakt worden. Ursula wordt twee maal in de lijnolie gezet en tussen de twee behandelingen ligt enkele maanden. Ook Staatsbosbeheer doet het verzoek het beeld in het atelier te laten vanwege het prepareren en vanwege het sociale aspect: de kunstenaar kan zijn werk tonen aan potentiële opdrachtgevers. Het ministerie gaat akkoord en ontvangt eind november een foto van het voltooide beeld.

 

 

Engelse sleutels en

een sprotje wijfjes

 

Het dossier bevat een kattebelletje van de Chef der afdeling Kunsten Jan Hulsker (vanaf 1967 directeur-generaal Kunsten), gedateerd 9 december 1960 waaruit blijkt dat hij toch niet gecharmeerd is van het eindresultaat:

 

“Ik vind dat de juffrouw die de Engelse sleutels tegen haar borst drukt een naar gezicht heeft. Maar dit is begrijpelijk want het is niet prettig met een te kort armpje een sprotje verschrompelde wijfjes te moeten torsen.”

 

 

Op 10 juni 1961 is bij de opening van de gerestaureerde Leumolen het beeld onthuld door Gene Eggen.

 

 

 

 

                                 het eindresultaat

   gepresenteerd aan het ministerie

     

 

 

 

 


 

Gène Eggen (1921-2000)

 

Johannes Hubertus Eugène Eggen werd op 5 april 1921 in Ulestraten geboren. Eugene of Gene Eggen voltooide zijn opleiding aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. De klasgenoot van ondere andere Karel Appel en Corneille beheerste vele technieken; hij was tekenaar, schilder, monumentaal vormgever, graficus en beeldhouwer, het laatste als autodidact. Na zijn studie keerde hij terug naar zijn geboorteplaats in Limburg. Hij voerde vele monumentale opdrachten uit voor met name kerken.

 

In 2005 is de monografie ‘Traditie is overleven’ van de hand van Fred van Leeuwen verschenen. Het eerste exemplaar werd uitgereikt bij de opening van de overzichtstentoonstelling ‘Landschappen, mensen en heiligen’ van Gène Eggen in het Stedelijk Museum Roermond.

 

 

Wikipedia

 

Gene Eggen Foundation

 

 

                                                                                                                               

 

 

 

 

 

 


 

De Leumolen te Nunhem, gemeente Leudal

 

 

 

Startpagina